Bouwdeel Q
Dankzij de ramen weet ik de weg in het ziekenhuis, ook al kijken ze nergens op uit.
Categorie: Functioneren
Datum: februari 2019
Op mijn eerste werkdag in het ziekenhuis loop ik naar bouwdeel Q en zie ik in het voorbijgaan in een vitrine drie scheefgezakte glazen kommen staan die me bekend voorkomen. Ik maak me even los uit de groep, controleer het naambordje bij de kommen en trek vervolgens een sprintje terug naar mijn nieuwe collega’s die al bijna in een lift zijn verdwenen.
De kommen zijn inderdaad geschapen door dezelfde kunstenaar als de enorme glazen kom die voor de receptiebalie van mijn vorige werkgever was geïnstalleerd. Die kom stond ook half ingestort op zijn grondvlak, schijnbaar weer bevroren terwijl hij aan het smelten was geweest. Op de dichtstbijzijnde muur was een bordje met uitleg gehangen: de kom was ontstaan door een plaat vensterglas te verhitten en vanuit het midden te laten uitzakken. Hij was zo groot dat hij in geen enkele betaalbare vitrine paste, had de receptioniste mij ooit verteld. Iedereen die binnenkwam, liep er wat nerveus omheen, bang om hem in het voorbijgaan per ongeluk aan te stoten.
De drie kommen in het ziekenhuis zijn gelukkig kleiner. Ze kunnen worden beschermd door een vitrine, ook al is die feitelijk gemaakt van hetzelfde materiaal als de kommen zelf. En die vitrine is tegelijk ook een dubbele glazen wand, een dubbel raam dat daglicht binnenlaat, een raam dat uitkijkt op een binnenplaats. Het ziekenhuis telt minstens tien van zulke binnenplaatsen. Binnenplaatsen die nergens toe leiden, die puur als lichtschacht dienen voor de honderden ramen die erop uitkijken.
Ik onthoud waar die drie kommen staan. Ze kunnen me helpen om de weg naar bouwdeel Q terug te vinden.
Mijn moeder kent het ziekenhuis nog goed, vertelt ze die avond aan de telefoon. Ze heeft er een paar maanden gewerkt toen ze negentien was, als secretaresse op de hartbewaking. Niet dat ze daarvoor had geleerd. Het was een kwestie van de juiste inentingen halen en aan de slag.
Iedere dag zat mijn moeder te typen in een glazen hokje terwijl vlak daarbuiten mensen met een bloedgang op brancards langs haar heen werden gereden. Ze had nog nooit met de dood te maken gehad, en nu vroegen de artsen haar meerdere keren op een dag om even koffie te komen brengen terwijl zij met de families van patiënten spraken.
Op een gegeven moment zei één van de dokters tegen haar: Het gaat niet zo goed, hè?
Hij nam haar mee naar een bed waar een man in lag die net vijf minuten dood was. Hij vroeg haar telkens een beetje dichterbij te komen staan: Kom maar. Raak hem maar even aan.
De dode man leek een gladgeschoren gezicht te hebben, maar toch voelde mijn moeder stoppels op zijn wang.
Ze was er iets minder bang van geworden. Desondanks wist ze zichzelf nog steeds geen houding te geven als ze de spreekkamer binnenkwam met koffie en zich moest bewegen tussen zwijgende mensen en een arts die haar kortaf bedankte en niemand die haar in de ogen keek.
Om acht uur ‘s ochtends stopt mijn bus voor het ziekenhuis. Het is nog donker. In dit bouwdeel bij de bushalte zit de afdeling kinderoncologie. Ik kijk omhoog en zie op de vierde verdieping een klein kindje voor het raam zitten. Nog geen jaar oud, waarschijnlijk. Het kindje wordt bij een vrouw op schoot gehouden.
Misschien is dat kindje wel ziek, maar aan de buitenkant is niets te zien. Er staan geen mensen met witte jassen omheen, er komt geen slangetje uit het neusje of uit één van de armpjes. Het kindje lijkt even naar mij te kijken, maar de aandacht wordt natuurlijk getrokken door al die stads- en streekbussen met hun fel oplichtende ramen, die maar blijven stoppen en doorrijden voor de ingang van het ziekenhuis.
Als dat kindje ziek is, is het al daarmee geboren, zegt een collega bij de koffieautomaat. Ze lijkt uit ervaring te praten, maar ze licht zichzelf niet verder toe.
Misschien is het alleen maar op bezoek bij een broertje of een zusje, zeg ik.
Mijn collega knikt en geeft me een bekertje gevuld met snelkeuze-optie 0009. Buiten het raam van de koffiecorner is het nog steeds donker.
Dat kindje weet gelukkig niet waar het is, zegt mijn collega.


