Surrogaatverpakking
De dag waarop ik mezelf niet langer kon voordoen als wegwerpartikel.
Categorie: Functioneren
Datum: 14 april 2016
Bovenaan de roltrap naar het perron ligt een handvol blauwe piepschuimvlokken, van die dingetjes waar halflege postpakketten mee worden opgevuld. De wind blaast de vlokken een paar treden omlaag, maar ze komen telkens weer met de roltrap omhoog, waarna ze blijven haken op het punt waar de traptreden vlak worden en in de machine verdwijnen. En dan blaast de wind de vlokken weer een paar treden omlaag.
‘Niet instappen’, wordt er vermeld op de borden langs het lege perron. Op het spoor liggen honderden en honderden lege blauwe cupjes voor koffiemelk. Misschien zijn ze beetje bij beetje weggegooid, over een lengte van dagen, weken, maanden, door reizigers die koffie kochten bij de kiosk. Of misschien is er ergens tussen vannacht en vanochtend een pallet of een vuilniszak met cupjes van het perron gevallen, toen de kiosk werd bevoorraad en de afvalbakken gereinigd. Hoe dan ook zijn al die cupjes op het spoor blijkbaar het uurtarief van een schoonmaker niet waard. De koffiemelk zelf is inmiddels weggespoeld door de regen.
Op kantoor is de lade onder de koffieautomaat, de lade voor plastic roerstaafjes, niet bijgevuld. Misschien al heel lang niet meer. De lade waar duizenden roerstaafjes in zouden passen is vandaag eindelijk helemaal leeg.
Het bedrijf wil verduurzamen, dus er worden ook geen wegwerpbekers meer besteld. De voorraad kartonnen bekertjes is al weggedronken, en nu moet er nog een laatste partij van de cateringafdeling worden opgemaakt. Vandaar dat er naast de koffieautomaat nu een stapel plastic bierglazen staat. Ik doe een test: er passen drie porties koffie met melk in.
Tijdens de eerste vergadering van de dag zie ik een collega thee drinken uit een iets te brede, wit geglazuurde aardewerken cilinder zonder handvat. Het kan gewoon een hele grote mok zijn, maar misschien is het een kleine bloempot. Een bloempot die iemand in de vaatwasser van de afdeling heeft gezet en die daarna met de kopjes en glazen onbedoeld in het keukenkastje is beland. Ik zeg maar niets.
Het plastic bierglas zet uit door de warme koffie en maakt verdachte, krakende geluiden. Ik kijk wat er verder in het keukenkastje staat. Alleen nog een kleine mok van dubbelwandig kunststof, die zo goed isoleert dat hij aan de buitenkant juist onwennig koud aanvoelt. Als ik hem oppak, kan ik niet inschatten hoe heet de inhoud nog is. Mijn eigen aanraking is niet meer te vertrouwen.
Vorige week is er iemand op de afdeling vertrokken die een glazen pot vol stroopwafeltjes heeft achtergelaten. De pot staat op een kastje, tussen de nietmachines en de rollen plakband. Hij is afgesloten met een platte kurk die gelijk ligt met de rand van de hals, waardoor er geen grip op is te krijgen. Ik geloof niet dat het de bedoeling is dat ik daadwerkelijk een koekje bij de koffie eet.
Op de plek waar de gang een haakse bocht maakt, verschijnen telkens nieuwe koffievlekken op het linoleum, zelfs al wordt de vloer dagelijks gedweild. En zelfs al weet ik dat ik daar op moet passen, toch bots ik bij die hoek ook regelmatig bijna op een collega die ongezien uit de tegenovergestelde richting komt aanlopen. Als ik dan geen volle beker in mijn handen heb, heeft de ander dat wel.
Op de hoek van het bureaublad waar ik vandaag aan werk, zijn ook nog een paar spetters koffie opgedroogd. Ik weet niet of ik dat ben geweest, of een collega. Of het vandaag was, of gisteren. Het valt me pas op als ik laat in de middag zelf een paar druppels thee naast mijn toetsenbord mors. Met de mouw van mijn trui droog ik de thee op en met die natte mouw wrijf ik de koffie weer weg.
Wat uit de koffieautomaat komt is matig van kwaliteit, maar ik drink het liever dan dat ik zelf iets brouw. Ik vertrouw een machine meer dan mijn eigen handen en mijn eigen hoofd. Vanochtend kieperde ik thuis enthousiast een vers pak koffie leeg in de bewaarbus voordat ik me realiseerde dat het doseerlepeltje nog op de bodem lag. Ik leer het ook nooit.
Aan het einde van de dag kom ik Newton van de facilitaire dienst tegen, die de koffieautomaat een onderhoudsbeurt geeft. Het luik van de automaat staat open en ik staar even naar alle slangetjes die de verschillende onderdelen van de automaat met elkaar verbinden. Ik vraag me af waar precies dat vage notengruis vandaan komt dat af en toe op de bodem van mijn café-au-lait ligt. Wanneer Newton mij opmerkt, haalt hij een tray frisdrankblikjes tevoorschijn dat achter zijn gereedschapskist stond. Hij deelt gratis cola uit als campagne voor de OR, want er is één kandidaat meer dan dat er zetels zijn. Beter dan gratis koffie, knipoogt hij.
Buiten, naast de slagboom bij de parkeerplaats van het kantoorgebouw, staat een kraampje dat ‘echte’ koffie verkoopt. Misschien moet ik dat toch maar eens proberen. Bij het kraampje krijg je namelijk wel nog een kartonnen beker bij je bestelling.
Als ik in de trein even omhoog kijk, zie ik sporen van koffie op het plafond, boven de bagagerekken. Tenminste, het lijkt op koffie, het is in ieder geval een donkere vloeistof geweest. Nu zijn de randen van de druppels gestold, als een soort hars. Olie zou het misschien ook kunnen zijn. Of cola. Of bloed. Alle verpakkingen kunnen lekken, of ze nou herbruikbaar zijn of niet.


