Volgspot
Jezelf overbodig maken doe je maar na het einde van de voorstelling.
Categorie: Loopbaan
Datum: ca. 2005
Om bij mijn broertje te komen, moest ik de lift naar de bovenste verdieping van de schouwburg nemen. Na een korte gang kwam ik uit bij de klapdeur naar de dienstruimte. Daar stond een technicus. Ik herkende de man als zodanig aan zijn zwarte poloshirt en spijkerbroek, bedoeld om hem zo min mogelijk op te laten vallen voor het publiek. Hij gaf me een goedkeurende blik en hield de deur voor me open.
Waarschijnlijk had de technicus mij wel herkend als het kind van zijn collega. Er liepen hier in het theater veel mannen rond wiens gezichten me vaag bekend voorkwamen, mannen van wie ik de namen niet durfde te vragen. Mannen die mij vermoedelijk al hadden zien rondlopen in de coulissen, de regiecabines, de kleedkamers en de artiestenfoyer sinds ik een kleuter was.
Achter de deur van de technicus lag een serie loopbruggen langs het plafond van de grote zaal. De voorstelling was al een kwartier voorbij. Door het stalen raster onder mijn voeten zag ik een zee van lege rode stoelen in de diepte liggen.
De volgspot was een veel groter apparaat dan ik dacht. Mijn broertje was nauwelijks zichtbaar achter een soort kanon van twee meter lang waar een enorme lens op was gemonteerd.
‘Hoi,’ zei ik. ‘Ik dacht, ik kom je even halen. Papa is bijna klaar beneden. Zie ik ook eens waar jij je iedere zaterdagavond verstopt.’
Mijn broertje pakte de twee handvaten aan de achterkant van de volgspot vast en maakte mitrailleurgeluiden. ‘Je bent gewoon jaloers op mijn bijbaantje,’ zei hij.
Ik stompte tegen zijn arm. ‘Ja, dat ook.’
De koptelefoon waarmee hij tijdens de show naar de regie-aanwijzingen had geluisterd, hing nog rond zijn nek. Uit de oorschelpen klonk een zachte ruis.
Ik knikte naar de volgspot. ‘Kun jij hier geen afstudeerproject van maken? Slimme software schrijven waarmee je ‘m kunt automatiseren, zoals de rest van de lichtcomputers?’
‘En mezelf overbodig maken zeker,’ zei hij.
‘Mag ik het eens proberen?’
Mijn broertje klom achter het apparaat vandaan. ‘Ik kan ‘m niet meer inschakelen nu hoor.’
‘Nee, gewoon even kijken hoe het voelt.’
Ik nam plaats. Door een soort vizier keek ik naar het podium waar de technici nu een fel werklicht op hadden gezet om het decor af te kunnen breken. Als ik mijn best zou doen, kon ik de stukjes witte tape zien die op de zwarte speelvloer waren geplakt om aan te geven waar iets moest gebeuren of waar iemand moest gaan staan. En toch bewogen de acteurs elke avond net een beetje anders.
Juist op dat moment kwam mijn vader tevoorschijn uit de coulissen. Hij had zijn jas al aan. Midden op het podium bleef hij staan en keek hij de zaal in. Zou hij zich tot een denkbeeldig publiek richten? Hij hield een hand boven zijn ogen en probeerde iets te zien wat zich helemaal achter in de zaal moest bevinden, voorbij de verste rij stoelen. Hij zocht de volgspot. Uiteindelijk zwaaide hij met beide armen in de lucht als een schipbreukeling op een leeg strand. Ik zwaaide terug, ook al kon hij mij niet zien, in het donker, verscholen achter de lens.
Ik nam mijn broertje mee naar beneden door de zaal, trof mijn vader in de artiestenfoyer en liep met hen samen langs de kleedkamers en de laad- en losruimte naar de artiesteningang. Mijn vader zwaaide nog naar de portier. Buiten, op de vrijwel lege parkeerplaats, bleef hij in het donker en de kou plotseling even staan en keek met een soort van gespeelde verbazing naar mijn broertje en mij.
‘Weet je, volgens mij ben je een goeie vader,’ zei mijn vader ineens, glimlachend, ‘als je jezelf overbodig hebt gemaakt.’



Mooi.